In een zee van gras
Na drie weken nomadisch leven ben ik weer in Ulaan Baatar gearriveerd. Terug in de stad, de drukte, het beton. De tocht van de bushalte naar het hostel overleefde ik maar nauwelijks, glijdend over het ijs de auto’s ontwijkend. Nu rustig bijkomen. Overal heb ik spierpijn, overal schrammen en kleerscheuren. De eerste douche in drie weken was genieten. Maar toch, eerlijk gezegd heb ik een douche nooit gemist. Ook niet een bed, een computer, westers eten. De afgelopen drie weken waren zwaar, maar nooit heb ik verlangd naar de beschaving. Ik had nog makkelijk drie weken langer kunnen blijven, maar het was tijd om terug te gaan. De komende dagen zal ik proberen mijn ervaringen op te schrijven. Het is niet makkelijk. Zo weinig gedaan en toch zo ontzettend veel. Laat ik voor nu beginnen bij het begin.
In Delgertsogt stapte ik uit de bus. Dat er een bushalte is verbaasde mij. Meer dan een paar Sovjet gebouwen midden in de woestijn, in de jaren ’90 voorzien van een likje verf, was er niet. Verder stof en zand, Al met al het meest godverlaten oord dat ik ooit heb gezien. De ger van de oma van de familie (97 jaar), wist ik te vinden door de stupa in de tuin. Ze is de moderne variant van een sjamane. Ze noemt zichzelf lama, maar de sjamanistische tradities zijn duidelijk aanwezig. Mensen vragen haar om advies, ze werpt de botten, zacht fluisterend en in de verte starend. Na al mijn moed te hebben verzameld stapte ik in de ger, kloppen is verboden. De oma was daar met haar kleindochter en kleinzoon, 9 en 2 jaar oud. Communicatie was natuurlijk niet mogelijk, maar ze begrepen dat ik naar Narkaa en Mendee wilde. Het zou wel goedkomen. Ik doodde de uren met spelen met de kinderen. Vier uur wachten, vijf uur, ik begreep er niets van. Ze zei dat ik misschien zou blijven slapen. Buiten klonk het geronk van een motor en er stapte een gigantische en angstwekkende Mongool in traditionele deel binnen. Hij zei een paar woorden, ging weer weg. Ik was de wanhoop nabij, nog niet? Maar hij kwam terug en eindelijk gingen we op weg. Het was inmiddels donker, de sterren aan de hemel gaven nog net wat licht. Hij wees op kleren en stak zijn pink op, een slecht teken. Ja, ik was niet voorbereid op de ijzige Mongoolse kou. Mijn rugzak was loodzwaar van de cadeau’s die ik voor de familie had meegebracht. Rijst, wodka, koffie etc. Maar goed, ik had geen keus. Achterop de motor dus, met mijn zware rugzak, door de ijskoude nacht. Het was prachtig, genieten en afzien tegelijk. Ik gleed steeds meer weg naar links, mijn rugzak helde gevaarlijk over. Alles verstijfde, krampachtig hield ik de motor vast en kon niet meer loslaten. Mijn handen bevroren, mijn gezicht bevroor. Bijna een uur. Over smalle paadjes door de rotsige grond hobbelend hield ik stand. Totdat we bij zijn ger kwamen en ik eraf moest. Het ging niet. Uiteindelijk lukte het door mezelf van de motor af te laten vallen. Binnen kon ik mij warmen bij de kachel en ik kreeg airag te drinken. De kom vol met gefermenteerde paardemelk trilde in mijn handen, ik verspilde meer dan ik dronk. En alles zonder een woord, Mongools of Engels. Nu waren we vlakbij, nog een kilometer en we waren bij de ger van Narkaa. Daar kon ik me eindelijk goed warmen met zoute melkthee. Er was een gids van een groepje toeristen aanwezig dus ik kon communiceren. We sproken af dat ik wat zou betalen, maar veel minder dan andere toeristen, die eens in de paar dagen hier onvernachtten. Zo ging ik naar bed, niet wetend wat mij te wachten stond. De eerste paar nachten kon ik slapen in een aparte ger. Uitgeput viel ik in een diepe slaap.