Voorgeschiedenis

Voorgeschiedenis

Voor de opkomst van het Mongoolse Rijk werd de steppe ten noorden van China bewoond door verschillende nomadische stammen. Deze stammen waren weer onderverdeeld in clans, die lang niet altijd samenwerkten. Regelmatig kwam het voor dat er binnen de stam oorlog werd gevoerd tussen de verschillende clans. Dit was in de tijd dat Temujin opgroeide ook het geval met de stam der Mongolen. Vaak waren afzonderlijke stammen ook nog eens met elkaar in oorlog, waarbij de inmenging van China een grote rol speelde. China vreesde altijd dat de stammen zich zouden verenigen, wat een groot gevaar zou betekenen. Een makkelijkere oplossing voor deze grootmacht was dus om door middel van diplomatieke trucjes voor verdeeldheid te zorgen bij de stammen. De jonge Temujin heeft dit zelf ervaren en zo gebeurde het dat preventieve methodes van de Chinezen zich tegen hen keerden toen Temujin, deels uit wraak, met een groot leger China binnenviel.

Eén van de machtigste stammen die rond het jaar 1000 over de steppen zwierf was de Borjigin, stam van de Mongolen. Wat wij nu de Mongolen noemen was oorspronkelijk dus een van de vele stammen op de steppe. Maar het was deze stam die een wereldveroveraar voorbracht: Djengis Khan.

Mythische oorsprong

Pagina uit de Geheime Geschiedenis in het Chinees, 1908.

Het is waarschijnlijk dat de Mongolen oorspronkelijk uit de Siberische bossen kwamen. Hierover is echter weinig bekend en voor de oorsprong van de Borjigin hanteert men meestal de enige beschikbare bron: De geheime geschiedenis van de Mongolen. Dit boek werd na de dood van Djengis Khan in opdracht van zijn familie opgesteld en is daarmee het eerste boek in het Mongools. Het oorspronkelijke Mongoolse geschrift bestaat helaas niet meer, maar er zijn wel Chinese vertalingen beschikbaar. Onder andere het leven van Djengis Khan en de oorsprong van de Mongolen komen aan bod in deze tekst. De vroege oorsprong heeft een mythologische vorm, dat langzaam overgaat in ‘feitelijke’ geschiedenis. De vroegste voorouders van de Mongolen zijn in dit verhaal een wolf en een hert:

There came into the world a blue-gray wolf
whose destiny was Heaven’s will.
His wife was a fallow deer.
They travelled together across the inland sea
and when they camped near the source of the Onan River
in sight of Mount Burkhan Khaldun
their first son was born, named Batachikhan. 1

De berg ‘Burkhan Khaldun’, waar Batachikhan werd geboren, heeft een belangrijke betekenis. Dit was een heilige berg waar volgens de verhalen de hemelgod Tengri woonde. Later werd het ook de mythische geboorteplaats van Djengis Khan alsmede de plek waar zijn tombe zich zou bevinden (die ondanks vele zoektochten nooit gevonden is).

Volgens deze geschiedenis stammen alle Mongolen dus af van een wolf en een hert. In de volgende passage komt de eerste menselijke voorouder van de Mongolen voor, Dobun de slimme. Hier vinden we ook de oorsprong van de namen Borjigin en Mongolen.

The seventh generation after Batachikhan was Kharchu.
Kharchu’s son was named Borjigidai the Clever,
and Mongoljin the Fair was his wife.
Their grandsons were the two brothers,
Duua the Blind and Dobun the Clever.

Dobun trouwt op advies van zijn broer Duua met Alan-Koá. Samen kregen zij twee kinderen, maar op mysterieuze wijze krijgt Alan-Koá na de dood van Duua nog drie kinderen. Op een dag hebben deze vijf kinderen het daar over als ze denken dat hun moeder weg is, maar ze hoort het gesprek. Ze confronteert haar zonen er mee en is boos dat zij aan haar hebben getwijfeld. Ze legt uit dat de laatste drie kinderen zijn verwekt door zonnestralen. Dit geeft de voorouders van Djengis Khan een directe link met Tengri. In een beroemde metafoor legt zij uit dat haar zonen niet verdeeld moeten zijn maar samen sterk moeten staan.

“You five were all born from one womb.
If, like the five single arrows that you held
you separate yourselves, each going alone,
then each of you can be broken by anyone.
If you are drawn together by a singular purpose
bound like the five shafts in a bundle
how can anyone break you?”

Deze metafoor is slim ingezet door de schrijvers van de geheime geschiedenis. De verdeeldheid van de Mongoolse stammen wordt hiermee min of meer verklaard door hun voorouders. Tegelijkertijd voorspelt Alan-Koá dat als haar ‘zonen’, ofwel clans, zich zullen verenigen zij onverwoestbaar zullen zijn. Djengis Khan krijgt door dit verhaal dus zowel een goddelijke voorouder alsmede een profetische status. Tegelijkertijd zal deze tekst ertoe hebben gediend om het Mongoolse rijk zoals Djengis Khan dat achter liet heel te houden. Strijdende generaals en khans zijn altijd een grote bedreiging geweest voor het Mongoolse rijk, dus deze vroege vorm van propaganda zal zonder twijfel bedoeld zijn om een gevoel van eenheid te creëren.

Nadat Alan-Koá sterft, verdelen haar zoons tegen haar advies in hun bezittingen en gaan ze ieder hun eigen weg. De jongste zoon, Bodonchar, krijgt echter niets dan een paard. Hij zwerft rond en weet te overleven. De metafoor met Temujin valt bijna niet te missen, die weliswaar niet de jongste broer was was maar wel net als Bodonchar met niets werd achtergelaten door zijn stam. En ook Temujin werd verraden door zijn oudere (half)broer.

Als het verhaal verder gaat bedenkt Bodonchar een plan om een stam te overvallen die geen leiderschap kent. Hij betrekt zijn broers hierbij en samen plunderen ze met succes deze stam. Bodonchar maakt onder andere een vrouw buit. Zij zijn de voorouders van de Borjigin.

From Belgünütei came the Belgünüt clan.
From Bügünütei cam the Bügünüt clan.
From Buqu-qatagi came the Qatagin clan.
From Buqutu-salji came the Salji’ut clan.
From Bodonchar came the Borjigins.2

De verschillende stammen rond het jaar 1200

Van mythe naar geschiedenis

Rond dit punt treedt er een verandering op in de tekst. Waar eerst de mythologische oorsprong werd verklaard met monsters, goden en dieren, worden nu vooral familielijnen uitgezet en geschiedenis van de clans beschreven.

De eerste belangrijke Mongoolse Khan die wordt genoemd is Khaidu Khan. Zijn leven wordt maar kort beschreven in De geheime geschiedenis van de Mongolen. In zijn tijd was de Borjigin stam nog klein en werden ze op een dag geplunderd door een rivaliserende stam, de Jalair. Bij deze aanval kwam onder andere de familie van Khaidu om het leven. Khaidu ondernam later een geslaagde wraakactie.Hierdoor groeide zijn aanhang enorm, waarmee hij de basis legde voor de machtige stam der Mongolen. Khaidu Khan was hierdoor ook de eerste van de Borjigin die van de Chinezen het recht kreeg zich Khan te noemen.

De kleinzoon van Khaidu Khan was Khabul (Qabul) Khan. Onder deze Khan werden de Mongolen een machtige en gevreesde stam doordat hij alle clans verenigde onder de confederatie Khamag Mongol. Hij leidde onder andere verschillende succesvolle invallen in China. Het verhaal gaat zelfs dat hij ooit aan de baard trok van de Chinese keizer. Dan benoemt Khabul Khan niet een van zijn zonen om hem op te volgen, maar Ambakai. Ambakai was een succesvolle heerser, totdat hij werd ontvoerd door de Tataren. De Tataren leverden hem uit aan China en hij werd doodgemarteld.

“I became Qahan of all,
the Lord of the Nation.
While escorting my own daughter,
I have been captured by the Tatar people.
Do not follow my example.
Strive until the nails of your five fingers splinter
and your ten fingers drop from your hands
to avenge me.”

Met Ambakai begint de vete tussen de Mongolen en de Tataren die voor Temujin een belangrijke rol zal gaan spelen. De kleinzoon van Khabul Khan is Yesughei Baghatur (Yisügei-ba’atur), de vader van Temujin. Er wordt beschreven hoe hij samen met zijn broers van de Merkit een Ulqunu’ut vrouw steelt, genaamd Hö’elün. Tegen de gevangengenomen Hö’elün zegt de broer van Yesughei:

‘The one you embraced
has crossed many ridges.
The one you cry for
has crossed much water.
However much you cry,
From such a distance, he will not see you.
However much you search for him,
you will not find his road.’

De Khagan van de Mongolen van dat moment was Qutula, een zoon van Khabul Khan. Hij leidde dertien veldtochten tegen de Tataren, maar het lukte hem niet om Ambakai te wreken. Na zijn dood werd Yesughei de leider van de Khamak Mongolen, maar hij was een leider met weinig macht aangezien de Mongolen lang niet meer zo eensgezind en krachtig waren als in de tijd van Khabul Khan. Wel leidde hij af en toe succesvolle plundertochten tegen de Tataren. Eén succesvolle plundertocht was gericht tegen Temüjin-üge. Omdat op dat moment zijn eerste zoon bij Hö’elün werd geboren, noemt hij die zoon Temujin.


1 Paul Kahn,The Secret History of the Mongols: The Origin of Chingis Khan (Boston 1984).
2 Urgunge Onon, The Secret History of the Mongols: The Life and Times of Chinggis Khan (Londen en New York 2001).