Begrippenlijst

Begrippenlijst

  • Aaroel – Gedroogde kaas die wel twee jaar bewaard kan worden.
  • Aïl/Ayil – Een groepje gers die aan één familie toebehoort. Het was niet zo dat een stam uit een enorm tentenkamp bestond, maar de stam had een bepaald grondgebied en verspreid over dat grondgebied stonden de Aïls.
  • Aïrag – Ook wel koemys genoemd. Het is een soort brandewijn dat wordt gemaakt van gegiste geitenmelk. Deze drank werd erg veel gedronken door de Mongolen. Bier of andere alcoholische dranken waren hun onbekend.
  • Alba – Belasting. Er waren twee soorten belastingen: Alba en qubciur. Alba was een algemene betaling aan het gezag en qubciur was belasting zoals goederenbelasting.
  • Anda – Een heilig bloedbroederschap. Twee Mongolen konden bloedbroeder van elkaar worden door elkaar geschenken te geven en elkaars bloed te “delen”. Dit verbond was heilig, zelfs zo zeer dat het na de dood van de Anda’s bleef bestaan via familiebanden.
  • angqu’a – Een pijl met een gevorkte punt.
  • Arban – Djengis Khan verdeelde zijn leger in een decimalensysteem, een Arban bestond uit 10 soldaten.
  • Argols – Uitwerpselen van de Mongoolse kuddes. Als deze waren gedroogd werd het gebruikt als brandstof, want hout was vaak schaars op de steppe.
  • Ayimaq – Groep van nomadische dorpen, zou vertaald kunnen worden met stam.
  • Bahadur/Ba’atur -Betekent letterlijk held of ‘de dappere’ in het Mongools. Het werd vaak gebruikt als titel. De vader van Djengis Khan heette Yesughei Bahadur.
  • Balaqasun – stad
  • Bars – sneeuwluipaard
  • Bawurci – kok
  • Bayan – Rijk als in welvarend. Bij de Mongolen was je rijk als je veel paarden had. Veel paarden hebben en rijk zijn heeft dus eigenlijk dezelfde betekenis.
  • Bilig -Spreekwoord, lijfspreuk.
  • Boal – Honingwijn
  • Bö’e – Een mannelijke sjamaan.
  • Böke – Een worstelaar of sterke man. Werd net als bahadur (dapper) gebruikt als titel.
  • Bölök irgen – Kleine groep mensen zonder stamverband. Deze mensen hadden geen status op de steppe en waren hun leven niet zeker als er een stam in de buurt was.
  • Bo’ol – slaaf
  • Boqta -Een soort van hoed voor vrouwen. Alleen getrouwde vrouwen mochten dit dragen.
  • Boruqa – een speciaal soort pijl die een fluitend geluit maakt tijdens zijn vlucht.
  • Bulqa – Rebellen
  • Burqan – Een spiritueel leider.
  • Cerbi – kamerheer/penningmeester
  • Cerik – leger/soldaat/bondgenoot
  • Chanyu – De benaming voor de opperste leider bij de Xiongnu. In de Chinese vertaling betekende het “Zoon van de hemel”.
  • Composietboog – De boog die de Mongolen gebruikten. Deze boog had een enorm bereik en was veel krachtiger dan de bekende Engelse langboog. Het werd gemaakt van hout, hoorn en pees.
  • Dalai – Universeel geldend.
  • Dalai-yin Khan – universele Khan (koning)
  • Darasun – rijstwijn
  • Darasunci – wijndrager
  • Darqan – Iemand die geen belasting hoeft te betalen.
  • Daruqaci – Een lokale vertegenwoordiger van het gezag.
  • Del – Mantel/tuniek die de Mongolen droegen, vaak van bont.
  • Eke – Moeder
  • El – Een gebied dat is verovererd, een provincie.
  • Elci – Een afgevaardigde/diplomaat.
  • E ‘üdeci – poortwachter
  • Ger – De vilten tent van de Mongolen. (Andere benaming is Yurt.)
  • Gete ‘ülsün – geheime politie/spion
  • Gui-ong – prins
  • Güiyigci – boodschappers te voet
  • Gür-Khan – Universele Khan. Betekent vrijwel hetzelfde als Khagan.
  • Iduqan – Vrouwelijke sjamaan.
  • Il Khan – Khan van een provincie. Niet te verwarren met de khans van het Il-Khanaat.
  • Irgen – Bevolking van een veroverd gebied.
  • Jadaci – Een soort regendans van een sjamaan.
  • Jagun – Djengis Khan verdeelde zijn leger in een decimalensysteem, een Jagun bestond uit 100 soldaten.
  • Jam/yam – Het systeem van boodschappers en pleisterposten in het Mongoolse rijk.
  • Jebe – een soort maliënkolder, maar dan minder zwaar.
  • Jinong – De titel voor een hogepriester van een mausoleum.
  • Jurtchi – Kwartiermeesten van een Tumen.
  • Kebete ‘üil – keizerlijke wachten of nachtwakers.
  • Kejim – gewatteerde bescherming.
  • Kelemeci – vertaler/tolk
  • Keshig – De elitetroepen van het Mongoolse leger die de persoonlijke lijfwacht van de Khan vormde.
  • Khan – Koning/leider van een stam.
  • Khanum/khatun -Vrouwelijke vorm van Khan.
  • Khara zud – Zulk koud weer dat het een ramp veroorzaakt voor de voedselvooraden.
  • Kökö Tenggiri  -Zie: Tengri.
  • Kötöl – reserve paarden.
  • Kurulati, kuriltai – Een vergadering van Khans en hoge legerleiders. Deze vergadering ging over politiek of oorlogszaken. De status van zo’n vergadering was erg hoog, het werd ook niet
  • geduld als je niet naar de kurulati ging wanneer je werd verwacht.
  • Mergen – Net als Bahadur een titel. Het betekent scherpschutter, maar ook wijs.
  • Minghan – Djengis Khan verdeelde zijn leger in een decimalensysteem, een Minghan bestond uit 1000 soldaten.
  • Naryn jam – geheime postdienst
  • Nerge – De jacht. De jacht werd vooral gebruikt als vermaak, maar het vormde ook een heel belangrijk onderdeel in de training van legers. Vijanden werden dus wel vergeleken met prooien.
  • Nökör – Iemand in opleiding.
  • Noyan – Een aanspreektitel voor mensen met status.
  • Nuntuq – Het territorium van een nomadische stam.
  • Obo – Een hoop stenen op een heilige plaats. Als iemand hier langs kwam moest hij er drie keer gebeden opzeggend omheen lopen, er drie stenen bij leggen en andere offers brengen, zoals alcohol. Het werd gezien als de verblijfplaats van een geest. Nog steeds zijn er veel obo’s in Mongolië.
  • Oeiaa – Een touw dat tussen twee palen was vastgebonden, aan dit touw werden de paarden vastgemaakt. Er werd gezegd dat de oeiaa van de persoonlijke kudde van Djengis Khan zo lang was dat je de twee palen waar het aan vast was gemaakt niet kon zien.
  • Oeloes – Het grondgebied van een bepaalde stam. Op dit grondgebied stonden de Aïls en graasden de kuddes. Er waren vaak conflicten over de grenzen van de verschillende Oeloes.
  • Ongon – Een klein poppetje waarvan werd geloofd dat er een geest in woonde. Deze poppetjes werden dan ook door iedereen vereerd. Veel mensen hadden hun eigen (zelfgemaakte) Ongons.
  • Ong-Khan – een titel die zoiets betekend als prins.
  • Ordu – Het kamp van de Khan.
  • Oro – Een plek binnen de Yurt, kan een troon zijn maar ook een bed.
  • Ortaq – Een soort gilde van handelaren die steun krijgt van de overheid.
  • Pax Mongolica – De naam voor de periode van vrede die de gebieden beleefden die waren veroverd door de Mongolen.
  • Qanat – Een ondergronds aquaduct. Het systeem werkte goed, maar was erg kwetsbaar.
  • Qar – Een vleugel van een leger.
  • Qïshlaq – Het winterkamp van de nomadische Mongolen.
  • Qodali – Een pijl met een punt van bot.
  • Qol – Het centrum van het rijk, hier is de macht gevestigd.
  • Qosi ‘un – Een bepaalde divisie van een leger.
  • Qoyitul – De flanken van een leger.
  • Qubciur/Qubciri – Belasting. Er waren twee soorten belastingen: Alba en qubciur. Alba was een algemene betaling aan het gezag, en qubciur was belasting zoals goederenbelasting.
  • Quriltai – Een vergadering van Mongoolse edelen. De bekendste quriltai was in 1206, toen Temujin de titel Djengis Khan kreeg.
  • Qurim – Een ritueel feest.
  • Sauqa – Geld om iemand om te kopen.
  • Si’üsün – Rantsoenen van gedroogt vlees.
  • Su – Spirituele kracht.
  • Sülde – Een collectieve voorouder die gebruikt werd als symbool voor de verwantschap..
  • Sutan – Iemand met spirituele of goddelijke kracht. Een sjamaan was dus een sutan.
  • Tamgha – Een bepaald soort belasting.
  • Tanmaci – Een soldaat of officier in een leger.
  • Tarbaqan – Een marmot. Marmotten waren geliefde prooien voor de kleine jacht. Toen Temujin met zijn familie was verbannen uit hun stam overleefden ze door het jagen op marmotten.
  • Tengriisme – Het belangrijkste oorspronkelijke geloof van de Mongolen en veel andere ruitervolken, zoals de Xiongnu, was het Tengriisme. Bij het Tengriisme is er maar één god: Tengri. Tengri betekent in het Mongools “hemel”. De ruitervolken hadden ontzettend veel ontzag voor de hemel, waardoor ze de hemel verbonden met een god. De uitdrukking “Munkh Khukh Tengri”, wat letterlijk “eeuwige blauwe hemel” betekent, wordt nog steeds veel gebruikt in Mongolië. Het ontzag dat de ruitervolken hadden voor de hemel uitte zich op verschillende manier. Zo werden de vogels gezien als de meest heilige dieren. Bij de meeste ruitervolken werden overledenen niet begraven, maar kregen ze een zogenaamde luchtbegrafenis (sky burial). De overledene werd dan op een hoge plek gelegd, waarna ze werden achtergelaten om opgegeten te worden door de vogels. Bergen werden gezien als een soort brug tussen de aarde en de hemel, waardoor alle Mongolen een enorm ontzag hadden voor bergen, wat nog steeds terug te zien is in Mongolië en Tuva. Een goed voorbeeld hiervan is de hoogste bergtop in Afghanistan, die Khan Tengri heet. Letterlijk dus heerser van de hemel.
  • Tumen – Djengis Khan verdeelde zijn leger in een decimalensysteem, een Tumen bestond uit 10.000 soldaten. De Tumen was de grootste eenheid.
  • Tuq – Een vlag van een leger of stam.
  • Turqa ‘ut – Wachters.
  • Uruq – Een afstammeling van een bekend historisch persoon. Tot heden toe zijn er mensen die beweren afstammeling te zijn van Djengis Khan. Ook in het Mongoolse rijk gaf het iemand status wanneer diegene afstamde van Djengis Khan.
  • Yeke-Noyan – Grote man, grote heer.
  • Yeke Khan – Grote Khan.
  • Yam – Een systeem waardoor boodschappers heel snel konden reizen, wel 300 km per dag. Er stonden op een bepaalde route verschillende stations, waar ze verse voorraden kregen. De regels van de Yam stonden opgesteld in de Yasa.
  • Yasa – Lett. verbod. Het wetboek van de Mongolen, opgesteld door Djengis Khan maar later door andere Khans weer bewerkt. Het was erg modern voor zijn tijd, er stonden veel wetten in omtrent gelijkheid voor iedereen, erecodes en hygiëne.
  • Yaylaq – Het zomerkamp van de nomadische Mongolen.
  • Yurt – De vilten tent van de Mongolen. (andere benaming is Ger).
  • Yurtchi – Een rang in het leger. De Yurtchi was verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, zoals voedselvoorziening.

 

Belangrijkste bron: “Historical Dictionary of the Mongol world empire” door Paul. B. Buell.