Een bijbelse machine

Een bijbelse machine

 

Inleiding

Geen boek is zo vaak geïnterpreteerd als de bijbel, geen boek heeft zo geleden onder interpretaties als de bijbel.  Geen wonder, want geen boek bevat een grotere veelheid aan interpretatiemogelijkheden als de bijbel. Zo groot, zo divers, dat men tot in de eeuwigheid kan vormen en vervormen. Dat is de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de bijbel. Maar ook is er geen boek dat sinds het ontstaan ervan zo nauw verbonden is geweest met macht. Interpretatie van de bijbel staat gelijk aan macht, een gevaarlijke combinatie. Bijbelexegese is altijd een verlenging geweest van een heersend vertoog, van de kerk, de staat of een ander. Het boek is los komen te staan van alle verbanden, opgesloten in een gevangenis van twee kaften. Een stilstaand moment in de tijd, gesloten en één. Zeker, heersende interpretaties zijn omver geworpen, vertrapt en vermorzeld. Maar alleen om plaats te maken voor een nieuwe macht. Dat wat begon in verzet eindigde in datgene waartegen het zich verzette. Een cyclus van herhaling en kopieën. Steeds nieuwe kopieën om de oude aan te vechten. De laatsten eeuwen hebben hier enige verandering in gebracht, maar de wetenschap heeft zich nog maar net en met mate losgemaakt van de enkelvoudige interpretaties. Zij zijn als bomen, onbeweeglijk en star. Eeuwig kunnen ze leven maar voor een bijl zijn ze weerloos. Nee, de tijd van bomen is voorbij. De wetenschap beweegt zich in een richting, lang van tevoren geanticipeerd door denkers zoals Deleuze.[1] Laat ons een voorbeeld nemen aan zijn rizoom. Het boek is een veelheid zonder subject. Geen gesloten fenomeen gevangen tussen twee kaften maar bestaand uit verbanden. We hoeven ons niet langer af te vragen wat een boek te zeggen heeft, te zoeken naar de betekenaar of het betekende. In plaats daarvan kunnen we ons afvragen hoe het boek functioneert, hoe de verbanden lopen en waar ze zijn ontstaan. Met welke andere veelheden staat het boek in verband? Geen bomen planten maar een rizoom verkennen en bouwen. De bijbel is, net als enige ander boek, een kaart met oneindig veel in- en uitgangen. En net als de bijbel zou de wetenschap kaarten moeten fabriceren en samenvoegen. Bouwstenen leveren, waarvan sommigen worden weggegooid en anderen, hoe klein ze ook zijn, een fundament kunnen leveren van een nieuw bouwwerk. En af en toe zal er iemand over de vuilnisbelt struinen om vergeten bouwstenen te vinden die in een nieuw bouwsel passen. Met dit werkstuk wil ik slechts enkele bouwstenen proberen, enkele lijnen op een bestaande kaart tekenen. Er zijn geen pretenties, geen verwachtingen. Alleen kaarten opgebouwd uit concepten. Laat iemand anders mijn bescheiden bouwwerken uit elkaar halen en misschien een enkele bouwsteen hergebruiken. Of misschien vindt iemand zijn eigen stenen door mijn bouwwerken de slopen. Het maakt niet uit. Wat uitmaakt is de kaart, waar eindeloos in wordt gegumd en gekrast.

 

  1. Goden en koningen

In Genesis is het niet God die de mens schept, maar de mens die zich een god schept. Religie komt voort uit behoefte aan ordening. Niet alleen van de wereld maar ook van de samenleving. Kosmos en samenleving zijn één. Wat boven is, is ook beneden. Een wereldbeeld ontstaat niet uit het niets, het houdt noodzakelijkerwijs verband met de samenleving. Onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van religies kan dus een bijdrage leveren aan kennis over de ontwikkeling van samenlevingen. Kennis van goden is kennis van de mensen en hun schepping. Men hoeft zich niet alleen naar archeologie te wenden voor bronnen over de oudste samenlevingen. De vele religieuze teksten uit Mesopotamië bevatten een schat aan informatie. Hetzelfde geldt voor de Hebreeuwse Bijbel. Hoewel veel recenter opgesteld bevat het sporen van de ontwikkeling van voorgaande religies. In dit werkstuk wil ik proberen een deel van deze ontwikkeling bloot te leggen om daarmee een beter begrip te krijgen van de Bijbel. Als eerste volgt daarom een globale omschrijving van de manier waarop maatschappijen en religies zich hebben ontwikkeld. Vervolgens zal ik kijken naar Genesis om als een archeoloog sporen uit het verleden bloot te leggen.

Het ontstaan van religie is een fenomeen dat ongrijpbaar is voor de wetenschap. Er zijn geen bronnen of vondsten die kunnen vertellen hoe religie is begonnen. Dat wil niet zeggen dat we geen beeld kunnen vormen van de eerste natuurgodsdiensten. Het gebruiken van de termen religie of godsdienst met betrekking tot de jagers en verzamelaars is problematisch, aangezien deze termen vormen van religies suggereren zoals die hedendaags bestaan. De vroegste vormen van religie hebben er echter wezenlijk anders uitgezien. Goden waren geen bovennatuurlijke en transcendente wezens maar natuurkrachten. Een aspect dat naast de samenleving een grote invloed had op religie was het landschap en het klimaat. Voor jagers en verzamelaars was het landschap de wereld. De mensen waren niet alleen volledig afhankelijk van de natuurkrachten maar waren ook zelf onderdeel van de natuur, veel meer dan in latere verstedelijkte samenleving. Niet de mens stond in het middelpunt maar de aarde. Goden waren nog niet antropomorf maar bestonden uit natuurkrachten zoals de wind, onweer, bergen, vuur en andere natuurverschijnselen. Deze goddelijke krachten waren immanent en bestonden in het wezen van de dingen. Ze bestonden dus ook in de mens zelf en konden worden opgeroepen door middel van bezetenheid. De wereld was oneindig en opgebouwd uit oneindige veelheden aan geesten en natuurkrachten. Ook geesten, want met het bewustzijn van de dood kwam het gevoel van de leegte en betekenisloosheid. De leegte werd gevuld met vooroudergeesten. Doodscultussen behoren daarom tot de oudst bekende vormen van religie.

Met de neolithische revolutie begon het wereldbeeld te veranderen. Deze gestage ontwikkeling zorgde ervoor dat de mens een nieuwe positie in de wereld innam. Door het bedrijven van landbouw was men was niet langer geheel afhankelijk van de oude natuurkrachten, in plaats daarvan ging vruchtbaarheid een centrale rol innemen in het religieuze denken. Ook deze ontwikkeling ging gestaag, met in eerste instantie een kruising tussen de natuurgodsdiensten en nieuwe vruchtbaarheidscultussen. Bekende voorbeelden hiervan zijn de vele vruchtbaarheidsbeeldjes die zijn opgegraven. Andere symboliek huisde er in dieren zoals slangen en vogels. Ook de elementen kregen goddelijke krachten, zoals het water of de aarde zelf: Moeder Aarde. Toen samenlevingen door intensievere landbouw en verstedelijking complexer werden ontstond er ruimte voor een priesterklasse. Hier trad de eerste grote verschuiving op in het religieuze denken. Godsdienst werd vanaf nu beheerst door een selecte groep van mannelijke priesters. Dit wil niet zeggen dat vrouwelijke religie binnenshuis verdween, maar deze godsdienstige laag die ongetwijfeld ook in de bijbel sporen heeft nagelaten is verdwenen uit de geschiedenis door gebrek aan geschreven bronnen. De religie van de staat is wel bewaard gebleven door de ontwikkeling van het schrift. Een systeem van symbolen werd ontwikkeld om orde te scheppen in de wereld. Het proces van de ordening van de wereld loopt gelijk met de ontwikkeling van het schrift, zoals terug te zien in het Sumerische spijkerschrift. De oudste tekens bestonden uit simpele tekeningen waarbij het betekende op een getrouwe maar effectieve manier werd nagetekend. Het teken voor water bijvoorbeeld bestond uit twee golfjes, dat voor stier bestond uit een vorm van een kop met twee horens.[2] De betekenaar en het betekende waren gelijk. Zo ook in de eerste vormen van religie. Het religieuze equivalent voor kracht werd gevonden in het gebrul van de leeuw, dat voor de wind in het vliegen van de adelaar. Voor vruchtbaarheid in de aarde, water en de vrouw. Wanneer de samenleving en daarmee het schrift zich ontwikkelde ging deze steeds verder afstaan van het betekende. De tekens werden abstracter, kregen meerdere betekenissen of andere betekenissen in combinatie met andere tekens. Ook de religieuze wereld werd abstracter en beheerst door een systeem van tekens en symbolen. De rol van betekenaar werd vervuld door de priesterklasse, waarmee macht zijn intrede deed in religie. Een andere belangrijke ontwikkeling ging hier meer gepaard: hypostase. De oerkrachten werden gepersonifieerd in antropomorfe goden met attributen die de krachten vertegenwoordigden. De mens stond niet langer in de wereld maar er boven. De godenwereld was niet langer immanent maar werd transcendent, de goden vertrokken naar de hemel. Voorbeelden van deze vruchtbaarheidsgoden zijn in vrijwel alle religies terug te vinden. Inanna en Isjtar in Mesopotamië, Aserah in Kanaän, Isis in Egypte, Gaia in de Griekse mythologie en de Wanen in de Germaanse mythologie. Deze overeenkomsten betekenen niet noodzakelijkerwijs dat alle volken met dergelijke vruchtbaarheidsgodinnen eenzelfde oorsprong hadden, zoals vele wetenschappers hebben geprobeerd te bewijzen. Het betekent slechts dat deze volken eenzelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt in de samenleving, waar soortgelijke goden uit voort zijn gekomen.

Een volgende fase in het religieuze wereldbeeld ontstond in Mesopotamië door het ontstaan van stadstaten en later staten die meerdere steden omvatten. De vruchtbaarheidsgodinnen kregen echtgenoten en families, waardoor een uitgebreid polytheïstisch pantheon ontstond. Elke stadstaat onderhield zijn eigen goden, waardoor deze goden als het ware een bepaald territorium kregen toegewezen en niet meer alomvattend waren. Deze ontwikkeling in de godenwereld liep parallel aan de ontwikkeling van families en stammen die zich samenvoegden in steden. Wanneer er staten ontstonden waarbij één stad andere steden ging overheersen gebeurde hetzelfde in de godenwereld. De stadsgod van de belangrijkste stad werd verheven tot oppergod en regeerde over de andere goden. Religie was nu onafscheidelijk geworden van macht. Koningen konden zich alleen legitimeren via de goden. Het pantheon werd zo uitgebreid dat vanuit religieuze centra lijsten werden opgesteld met familieverbanden en rangschikkingen van de goden. Hierbij trad ook syncretisme op: verschillende goden van verschillende steden werden samengevoegd tot één god.

Grotere staten zoals die van de Babyloniërs en de Assyriërs kregen steeds meer behoefte aan een sterke oppergod om de legitimiteit van de koning te waarborgen. Er ontstonden nieuwe mythes waarin deze goden de oude oppergoden verslaan en daarmee de troon overnemen. Voor het Assyrische Rijk was dit Assur en voor het Babylonische Rijk Marduk. Het ophemelen van de oppergod tegenover de andere goden ten behoeve van de koning ging soms zo ver dat er nauwelijks meer kan worden gesproken van polytheïsme. Een vorm van religie ontstond dat het midden hield tussen monotheïsme en polytheïsme, vaak aangeduid als henotheïsme.

Het geloof in één enkele god en de ontkenning van alle andere goden kwam niet veel voor. Een poging hiertoe werd gedaan door de Egyptische farao Achnaton, die alle Egyptische goden afwees ten behoeve van de zonnegod Aton. Dit is reden geweest voor sommige wetenschappers om te suggereren dat het Jodendom het monotheïsme heeft overgenomen van de cultus van Aton.[3] Dit is niet onmogelijk, maar er zijn ook nooit definitieve bewijzen voor gevonden. Gezien de ontwikkeling die religie heeft doorgemaakt is monotheïsme geen vreemde uitkomst. In een veelgodenwereld was het mogelijk dat een oppergod verzwakte en werd verslagen door nieuwe, sterkere goden. Dit betekende dat het altijd mogelijk was een legitimatie te vinden om een oude koning af te zetten. Het monotheïsme daarentegen bood een continuïteit aan de heersende macht. De koning kon weliswaar nog steeds het vertrouwen van god verliezen, maar de god zelf kon niet meer omver worden geworpen. Of het Joodse monotheïsme uit Egypte kwam of dat het een middel was om de sterke verdeeldheid onder de Israëlitische stammen tegen te gaan zal een onbeantwoorde vraag blijven. Een ander aspect dat kan hebben bijgedragen aan de vorming van het monotheïsme was het nomadisme van de Israëlieten. Het nomadisch bestaan in de woestijn was wezenlijk anders dan de stedelijke samenlevingen van Mesopotamië. Om te beginnen was landbouw minder belangrijk en daarmee ook de vruchtbaarheidsgoden. In de woestijn ontwikkelde zich een andere vorm van godsdienst dan in de steden. De brandende zon die eeuwig aan de hemel prijkt, uitgestrekte vlaktes met niets dan zand, het is moeilijk in een dergelijk landschap een veelgodendom voor te stellen. Daar komt bij dat de woestijnnomaden veel meer dan de stedelingen gebaat waren bij eenheid en sterk leiderschap om te kunnen overleven.

 

  1. Genesis en de ordening van de wereld

Sinds de ontcijfering van het spijkerschrift in de 19e eeuw is gebleken dat veel elementen in Genesis een oudere oorsprong hebben. Het bekendste voorbeeld is wellicht het verhaal van de zondvloed, dat verrassende gelijkenissen vertoont met de vloed in het Gilgamesj-epos.  Naast dit verhaal zijn er vele andere passages in de Bijbel die zijn herleid tot oudere verhalen, iets dat heeft gezorgd voor hevige debatten. In dit hoofdstuk zal ik naar Genesis 1 tot en met 11 kijken om sporen te vinden van de hiervoor beschreven ontwikkeling van religie. Het gaat daarbij niet primair om elementen in de tekst die ook in oudere geschriften voorkomen maar uit wat voor samenleving de verhalen stammen. Niet de auteur is belangrijk, maar de context. Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven heeft het gebied waarin de Hebreeuwse Bijbel is ontstaan vele verschillende samenlevingsvormen gekend. De eerste elf hoofdstukken van Genesis bevatten verhalen uit deze verschillende samenlevingen omdat het een geschiedenis is van de aarde en van de mensheid. Hier wordt in razend tempo een wereldorde uiteen gezet. Vanaf Genesis 11 gaat het niet langer over de wereld en de mensheid maar wordt het Joodse volk het onderwerp. De wereldorde is neergezet, de geschiedenis van het volk begint.

De eerste twee hoofdstukken van Genesis vertellen beiden het verhaal van de creatie van de wereld en de mens. Beide teksten geven een andere versie en spreken elkaar op enkele punten tegen. Genesis 1 geeft een ordelijke uiteenzetting van de schepping. Het is toegedicht aan een priesterlijke bron en representeert een uiterst monotheïstische en ordelijke opvatting van de schepping.[4] God heeft zeer antropomorfe kenmerken: hij spreekt en hij ziet. Taal neemt een centrale positie in: God schept door te spreken. Het lijkt alsof de mens en God hetzelfde zijn. Hij schept zelfs de mens in zijn eigen evenbeeld. De mensen zijn niet alleen geschapen door God, ze zijn ook geschapen als God. Ze krijgen heerschappij over de aarde om er over te heersen als zijnde God. Naast God is ook de mens in dit verhaal transcendent. Het is het verhaal van een koning die zijn heerschappij en macht over de wereld bevestigt krijgt van God zoals Adam de heerschappij over de wereld krijgt: Adam als eerste koning. Van een priester die de maatschappelijke orde moet bewaren zoals God de wereldorde bewaart: de priester als God. En ook de priester die zijn positie zeker stelt door taal goddelijk te maken. Het is de laatste fase van de ontwikkeling van religie die hier spreekt, de fase van keizerlijke orde, continuïteit en de mens als heerser van de aarde. Dit komt ook terug in de chaos die er heerste voor de schepping. In feite schept God niet, maar ordent. Hij scheidt het licht en de duisternis, de hemel (het water boven) en de aarde (het water beneden). De chaos is het ongeordende potentiële: naamloos. Zoals vanuit de optiek van de priesters de situatie was voordat de natuurkrachten een naam kregen en transcendent werden. Het was niet God die de chaos ordende, maar de mens.
Heel anders is Genesis 2, waar de aarde en de mens als onderdeel van de aarde centraal staan. Het begint met een kale en droge wereld waar niets groeit omdat God het nog niet heeft laten regenen. Dit verandert in Gen. 2:6 waar een mist (grondwater) uit de aarde opstijgt en de aardbodem bevochtigt. Letterlijk genomen maakt niet God de aarde vruchtbaar maar de aarde zelf laat het water opstijgen. Net als in de vroege agrarische samenlevingen komt vruchtbaarheid niet van boven maar vanuit Moeder Aarde. De eerste grootschalige landbouw was niet afhankelijk van regen maar van irrigatie. Ook de mens wordt niet door het woord van God geschapen maar uit de aarde en krijgt slechts de levensadem van God. Er wordt niet meer geschapen door het woord, maar God plant en vormt als ware het klei van de aarde en geeft levenskracht. Hij plant de tuin van Eden als ware het een oase, met een heilige boom in het midden. De grote rivieren, die symbool staan voor vruchtbaarheid, stromen uit dit hof. Als de mens in de tuin wordt geplaatst is dat om de tuin te verzorgen en niet om het te overheersen, zoals in Genesis 1. Hetzelfde geldt voor de dieren, die worden geschapen om Adam gezelschap te houden en te helpen, niet zodat Adam over de dieren kan heersen. Al deze elementen wijzen op een oudere oorsprong dan Genesis 1. Hier is niet de priesterorde aan het woord, maar zijn het verhalen afkomstig uit een samenleving waar de aarde en vruchtbaarheid centraal staan. De oase en het belang van water wijzen op een samenleving van woestijnnomaden als oorsprong van dit verhaal. Er is nog geen sprake van priesters en koningen, slechts de mens en zijn gelijken. Het belang van de familie in de nomadische samenleving komt terug in het laatste vers, waarin wordt verklaard waarom zonen hun ouderlijk huis moeten verlaten om een vrouw (een gelijke) te vinden.

Nadat de kosmische orde is vastgelegd begint het verhaal van de mens. De eerste mensen bevinden zich in een paradijs waar God fysiek aanwezig is. Opnieuw een verwijzing naar immanente natuurkrachten van de vroege samenlevingen. De mens wordt echter verleid om van de boom te eten waarvan de slang zegt dat het de mens als God zal maken. Met het eten van de vrucht worden de mensen als God, net zoals de mens heer en meester van de natuur werd in de latere agrarische samenleving en de goden antropomorf werden. Met de komst van complexere samenlevingen werden culturele normen en waarden belangrijker: de eerste mensen die na het eten van de vrucht zich gaan schamen voor hun naaktheid. In de straf van God wordt de vrouw voor het eerst ondergeschikt gemaakt aan de man. De man moet voor straf de aarde bewerken en brood eten. Ze worden verbannen uit de tuin, de natuur, naar de stad, waar ze hard moeten werken met weinig resultaat. Het lijkt wel een aanklacht tegen het zware leven en de ongelijkheid in de stedelijk-agrarische samenleving. De tuin wordt voor altijd afgesloten en bewaakt door een zwaard met magische krachten.

In het vierde hoofdstuk wordt God opnieuw verraden door de mensen, dit keer Kaïn die Abel doodt omdat God geen aandacht besteedt aan het offer van Kaïn maar wel aan het offer van Abel. God is niet langer fysiek aanwezig, alleen zijn stem klinkt nog. Er wordt aan hem geofferd maar hij houdt zich niet meer rechtstreeks bezig met de wereld. Het kan hierdoor gebeuren dat de broer die het grotere offer bracht toch wordt vermoord. Het wijst op de bittere realiteit van het leven: alleen vertrouwen op God is niet meer genoeg, kom voor jezelf op! Ook geweld doet voor het eerst zijn intrede. Het lijkt een strijd tussen twee steden, elk met eigen goden en elk van de steden brengt offers, maar de wapens beslissen de strijd. We zien als het ware een vroege verstedelijkte samenleving verschijnen. Maar ook de eerste woestijnnomaden, want Kaïn krijgt een straf die nog heviger is dan die van de eerste mensen. Hij kan geen landbouw meer bedrijven en zal moeten rondtrekken over de aarde. Zo zwaar is dit leven en dus zo groot deze straf, dat God met Kaïn een verbond sluit: als Kaïn wordt vermoord zal de dader gestraft worden door God. Hier staat de oorsprong van de Israëlieten en hun geloof beschreven. Het waren woestijnnomaden in een extreem harde leefomgeving. Droogte, honger en oorlog waren een wezenlijk onderdeel van het leven in de woestijn. De enige manier om te overleven was een verbond aangaan met God, ofwel met elkaar dat ze geloven in één God. Het thema van een verbond krijgt later een zeer grote betekenis in de Hebreeuwse Bijbel. Het feit dat Kaïn zijn broer had vermoord laat zien dat de Israëlieten een zelfstandig volk waren, met een sterke eigen wil. Ze waren bereid in God te geloven, maar zoals later vaak voor komt in de Bijbel hielden ze het heft in eigen handen. God bemoeide zich, anders dan de Mesopotamische religies, niet direct met de aarde. De mens moest zijn eigen lot smeden, anders was overleven in de woestijn onmogelijk. De keuze van Kaïn om niet God maar zijn eigen wil te volgen wordt daarom beloond met een verbond.

Genesis 5 begint met een korte samenvatting van de schepping van de eerste mensen zoals dat in Genesis 1 is beschreven: met de man en de vrouw geschapen naar Gods beeld. Kaïn en Abel komen niet meer voor en ook wordt er nauwelijks gesproken over God. Slechts een stamboom, een lijst van namen zoals die door de priesterorden van verstedelijkte samenlevingen werden opgesteld. Heel anders zijn de volgende drie hoofdstukken. Hier wordt het verhaal van de vloed verteld, een bewerking van een oud Sumerisch verhaal.[5] De overeenkomsten tussen de Sumerische en de Bijbelse versie zijn groot, maar het verhaal is dusdanig aangepast door priesterlijke samenstellers dat het de belangen van de priesters dient. Het korte gedeelte voor de vloed is curieus en heeft geleid tot veel debat en speculatie. Genesis 6 spreekt van zonen van God (goddelijke wezens) en Nephilim (reuzen, gevallenen). De zonen van God hebben gemeenschap met de dochters van mensen en krijgen kinderen: mythische helden. Deze mythische wezens zijn als Tiamat in de Babylonische mythologie, de Titanen in de Griekse mythologie en de ijsreuzen in de Germaanse mythologie. In al deze polytheïstische religies ontstonden mythes om de heerschappij van een nieuwe orde der goden te verklaren. Met de opkomst van nieuwe stadstaten die andere onderwierpen ontstond de behoefte aan een nieuwe krachtige God om die heerschappij te legitimeren. Om de eenheid in het rijk te behouden werd de wereld door de priesterorde geordend en was er geen plaats meer voor de reuzen. Oude mythische elementen konden niet simpelweg worden verwijderd uit het geloof, maar wel via nieuwe mythes worden verslagen en onderdrukt door de nieuwe goden. De zondvloed is eenzelfde poging van de Bijbel. Het geloof in mythische krachten en reuzen bestond bij de mensen en kon niet worden ontkend. Wel konden ze worden gebruikt in een manier en context die het doel van de Bijbel zou dienen. In het geval van de zondvloed ziet God dat de aarde met reuzen en helden slecht is en besluit de vloed te sturen. Het verhaal zit vol van oeroude elementen, zoals het motief van vruchtbaarheid in de vloed en de dieren die worden gered. Maar ook de poorten van de hemel, de vogels die land vinden en de goddelijke wind die het water laat verdwijnen. In het Sumerische verhaal hebben allerlei verschillende soorten goden met de vloed te maken, die hier samengevoegd worden in één God, die fysiek aanwezig is en zeer menselijke trekken heeft. Hij spreekt, ziet, vergeet, heet spijt en sluit zelf de deuren van het schip. De samenstellers gebruikten elementen van een verhaal dat al sinds de Sumerische tijd bekend was en voegden op een slimme wijze elementen toe om het verhaal hun belang te laten dienen. Het einde van een mythische tijd, het begin van een monotheïstische tijd.

In Genesis 9 komt de priesterlijke orde in volle kracht terug. Na de vloed is een nieuwe priesterlijke wereldorde aangebroken. De mens krijgt opnieuw de heerschappij over alle dieren op aarde. Ook doen de eerste wetten hun intrede in de Bijbel, samen met de opdracht om vruchtbaar te zijn en veel nakomelingen te krijgen. God belooft dat hij nooit meer een vloed zal veroorzaken. In de nieuwe wereldorde is God in de hemel en bemoeit zich niet meer met de aarde, die is nu van de mens is om als God er over te regeren. De regenboog geldt als symbool voor deze orde. De priesterlijke orde wordt verder uiteengezet in een morele les in het verhaal van Noach en zijn drie zonen. Daarna volgt een verklaring voor de oorlog tussen de Israëlieten en de Kanaänieten en een bevestiging dat God achter de Israëlieten staat. Later in de bijbel worden de Kanaänieten voorgesteld als afstammelingen van de Nephilim, die als vertegenwoordigers van een oude wereld uitgeroeid moeten worden (Num. 13:33, Deut. 20:16,17). In Genesis 10 wordt de wereld verder geordend door een lange stamboom van Noach en verklaringen voor het ontstaan van verschillende steden en volken. Het lijkt alsof de priesterlijke orde nu stevig is geworteld en dat het verhaal van de mensen kan gaan beginnen. Maar in Genesis 11 keert God nog een laatste keer terug naar de aarde.

Het beroemde verhaal van de toren van Babel vertoont enige gelijkenissen met het verhaal over de tuin van Eden. Beide verhalen lijken te zijn geschreven vanuit het perspectief van woestijnnomaden. Het motief van het paradijs als oase in Genesis 2 en 3, van de hybris van sedentaire staten in genesis 11. Uit de passage over de bouw van de toren klinkt ontzag door, de nomaden hadden immers lang niet hetzelfde technologische niveau als de sedentaire staten. Maar bovenal lijkt dit verhaal op een wijze les voor deze stedelingen die zichzelf maar al te graag verheffen tot God, net zoals Adam en Eva van de vrucht aten om als God te worden. Zij werden gestraft door verbanning uit de tuin en het volk van Babel wordt als straf verspreidt over de hele aarde. Wellicht is dit ook een slimme verklaring van de nomaden voor het veelgodendom in de steden. Door de spraakverwarring gaf iedereen hun goden immers andere namen, maar de oorspronkelijke God is natuurlijk de ene God. Hij daalt nog één keer neer naar de aarde om de toren van Babel te bekijken, daarna lijkt hij zich voor goed terug te trekken in de hemel. Vanaf Genesis 11 begint dan ook het verhaal van de mensen, niet meer dat van God. Via een snelle priesterlijke stamboom toegevoegd aan Genesis 11 komt het verhaal bij Abraham, vanwaar de geschiedenis van het Joodse volk centraal staat.

 

Conclusie

De eerste elf hoofdstukken van de Genesis beschrijven een proces dat parallel loopt met de ontstaansgeschiedenis van religies. Van een immanente God die uit de aarde schept naar een transcendente God die zich heeft teruggetrokken van de aarde. Hetzelfde proces voltrekt zich bij de mens, die begint als onderdeel van de aarde in de tuin van Eden en eindigt als heerser over de aarde. Opnieuw het proces van immanente natuurgodsdiensten naar een transcendent monotheïsme. Maar niet alleen het verticale proces van transcendentie, ook een horizontaal proces van verspreiding. Bij de jagers en verzamelaars stond de familie of stam centraal, maar slechts als minuscuul onderdeel van een gigantische en onbekende wereld. Als de mens en de samenleving zich ontwikkeld wordt de wereld langzaam bekender en kleiner. De horizontale beweging van de tuin tot de verspreiding van de mens over de aarde is dezelfde beweging als die van de familie tot de staat. Hoe groter de wereld, hoe onbeduidender het individu en hoe goddelijker de koning.

De Hebreeuwse Bijbel is een voltooiing van de beweging waarbij God definitief in de hemel wordt geplaatst. Genesis moet worden gezien als een kleine machine, in elkaar gezet door een priesterklasse om God uit de wereld de helpen. Als kleine tandwieltjes passen de verhalen in elkaar en draaien ze in een opwaartse beweging. Want bij de afwezigheid van God nemen de priesters het over en worden zij het woord van God. De vraag is niet wie de Genesis heeft geschreven of wat het betekent maar of en hoe het functioneert. Op een slimme wijze zijn bekende verhalen en motieven in elkaar geknutseld tot één machine, met een gigantisch succes. God was al ruim tweeduizend jaar dood voordat hij werd doodverklaard. De bijbelse machine raasde maar door en God raakte, mede dankzij het Neoplatonisme, steeds verder verwijderd van de aarde.

De methode die de samenstellers van de Bijbel gebruikten, het incorporeren van oude religieuze elementen in een nieuwe context, lag aan de basis van het succes van de grote monotheïstische religies. Het Christendom bijvoorbeeld heeft zich zo succesvol kunnen uitbreiden door andere religies niet geheel te ontkennen maar in een gewijzigde vorm over te nemen. Dit wordt mooi gesymboliseerd door de kerstening van de Germanen, toen er op heilige bomen een kruis werd vastgespijkerd. Opnieuw blijkt hier het succes van de Bijbelse machine. Met het plaatsen van één God hoog in de hemel werden de polytheïstische godenoorlogen zoals die in de oude stadstaten plaatsvonden onmogelijk gemaakt. Omdat de ene God karaktereigenschappen overnam van andere goden en krachten trad als vanzelf syncretisme op. Geen oorlog voeren maar samengroeien, het monotheïsme als een oneindige veelheid in één: een versmeltingsmachine. En met het verdwijnen van God van de aarde blijft er hier ruimte over voor andere religieuze praktijken en bijgeloof. De grote monotheïstische religies kennen een schat aan verhalen, al dan niet geaccepteerd door de priesterlijke orde. Heiligen, golems, djinns, geesten en demonen: zolang God in de hemel blijft hebben ze op aarde vrij spel.

 

Lees meer

Het boek begrijpt niet het buiten

 

Voetnoten

[1] Onder andere in: Deleuze en Guattari, Mille Plateaux (Paris 1980).

[2] Selma Schepel, Enuma Elisj, Het Babylonische scheppingsverhaal (Deventer 2002).

[3] Onder andere Sigmund Freud heeft hier een boek over geschreven, waarin hij suggereert dat Mozes een Egyptenaar was: Freud, Moses and Monotheism (New York 1939).

[4] Volgens de documentaire hypothese, ontwikkeld door Julius Wellhausen.

[5] De vloed komt voor in het Gilgames-epos. Voor een Nederlandse vertaling zie: Herman Vanstiphout, Het epos van Gilgames (Nijmegen 2001).